Louis Paul Boon – De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren – 2

Geëngageerd van begin tot eind. Arm, kortzichtig volk: verenig u, maar niet te veel. Gered door onze oogkleppen.

zomer te ter-muren louis paul boonIn deel 1 van mijn bespreking van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-muren legde ik al uit dat het verhaal van Ondine weinig opbeurend is. Een heldin die vooral handelt uit eigenbelang en daarvoor mensen in haar directe omgeving zonder pardon opoffert. Personages die niet bij machte zijn hun ellendige positie te verbeteren.

Onrecht, hoop en teleurstelling: de eeuwige slinger

Ook de gebeurtenissen in de actuele tijd zijn vaak somber, al verzetten een aantal personages zich tegen Boontjes nihilistische kijk op de wereld. In dit artikel ga ik wat dieper in op het wereldbeeld dat in de actuele tijd van beide romans naar voren komt. De nadruk ligt daarbij op de gedachten van Boontje en Johan Janssens, de twee personages die het dichtst bij Louis Paul Boon zelf staan.

Twee geëngageerde romans

Eén ding lijkt me duidelijk: De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren zijn geëngageerde romans. Maatschappelijke verhoudingen spelen in veel verhalen een rol en het getoonde onrecht grijpt je regelmatig naar de keel. Een van de vele voorbeelden is het verhaal over René Vennekens en zijn moeder. Johan Janssens heeft het onder de titel ‘Doodschuld’ geschreven voor een weekblad en vertelt het aan Boontje en de kantieke schoolmeester.

René Vennekens

Samen zijn ze René Vennekens tijdens de oorlog uit het oog verloren, ‘wij hadden immers zoveel te beleven, bommen, honger en zo..’. René Vennekens is door de Duitsers opgepakt en gedood. Zijn moeder stuurde pakketjes eten naar Duitsland en moest hiervoor een hypotheek op haar huis nemen:

“[…] al hopend en al wachtend, en drentelend van hier naar daar, komt ze thuis, en in de bus ligt een brief van het belgische rode kruis: het bericht dat hij wel en degelijk ginder werd doodgemarteld. Iedereen tracht haar vaneigens te troosten, met te zeggen dat zij de moeder van een held is… maar almeteens ligt in de bus een andere brief, ha, dat zij voor haar gestorven zoon doodschuld heeft te betalen aan de Staat. En zij slaat haar blinde kop tegen de blinde muur, omdat zij – in plaats van de hypotheek af te lossen – integendeel haar huisje verkopen moet, en misschien meid moet gaan spelen bij een rijkgeworden collaborateur: dat zal haar leren aan de belgische Staat een held te hebben geschonken.”

Dit is op zich al triest genoeg, maar zoals zo vaak in De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren, komt er nog een vervolg op dit verhaal.

Het pietje van Johan Janssens

Johan Janssens vertelt dat de moeder van René Vennekens inderdaad meid is gaan spelen bij een rijke collaborateur. En daar liggen in huis niet de weekbladen waarin Johan Janssens verhalen schrijft, bijvoorbeeld over het onrecht dat de moeder van René Vennekens is aangedaan, maar wel de weekbladen waarin ze Johan Janssens zwart maken. En de moeder van René Vennekens leest die bladen handenwrijvend: “mijn meester zegt het ook, ze hebben die onverdraaglijke johan janssens eens goed bij zijn pietje gehad, haha.”

Tussen medeleven en woede

Deze geschiedenis over de moeder van René Vennekens sluit aan bij Boontjes dubbele houding ten opzichte van het volk, een verzameling van mensen aan de onderkant van de maatschappij. Hij ziet ze als degenen die altijd maar weer de grootste klappen krijgen. Om die reden sympathiseert hij met ze. Tegelijkertijd beschouwt hij diezelfde mensen als kortzichtig en dom, met alleen oog voor hun eigen genot op de korte termijn.

Trappen naar degenen die nog slechter af zijn

In De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren richt de woede van het volk zich zelden tegen degenen die heersen en verdelen. Liever trapt men om zich heen naar mensen die het nog slechter hebben. Voor de kantieke schoolmeester is dit in Zomer te Ter-Muren de reden om een hek rond de tuin van zijn huis te plaatsen. Gunt hij mensen zonder een eigen tuin dan geen appel? Jawel. Maar honger zal niet de reden zijn waarom ze zijn fruit plukken. Ze zouden het alleen doen om iets van hem weg te nemen. En als ze dit deden uit maatschappelijke woede vanwege zijn onrechtmatige rijkdom en hun eigen armoede, dan nog zou de kantieke schoolmeester ermee kunnen leven. Maar:

“ga langsheen de tuinen en de boomgaarden rond het kasteel van meneer derenancourt, de katholieke burgermeester: ge zult er niets gestolen of verwoest zien […]. Zij haten meneer derenancourt niet: zij vrezen hem. En het zijn dan de bomen uit de stadsperkjes die men verminkt en verwoest en afbreekt, het zijn de bomen van hun buren, het zijn de bomen van al dezen die op de maatschappelijke ladder op dezelfde laagste sporten staan: het zijn hun eigen bomen die ze breken. […]”

Samen of alleen

Boontje treurt vaak over de onmacht van mensen zich te verenigen en echt solidair met elkaar te zijn. In het verhaal van Ondine groeit de socialistische beweging, maar niet de solidariteit tussen mensen. Er komt meer welvaart, maar het is een puur materialistische vooruitgang en dan ook nog voornamelijk tegen geleend geld. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat Boontje verenigingen uiteindelijk toch wantrouwt:

“[…] en ik heb mij afgevraagd, lang bij lang, of ik nu de mensen in het algemeen haat dan wel liefheb, of ik een boek schrijf om hen te helpen dan wel om hen te smaden: en ik weet het antwoord vooralsnog nog altijd niet, maar ik heb toch ontdekt dat, alhoewel ik mij lastig maak op mensen die niet het nut inzien van zich te verenigen, ik toch mijn buik vol heb van mensen die verenigd zijn.”

Boontje moet niets hebben van het partijbelang dat uiteindelijk altijd weer boven het belang van het individu gaat, soms zelfs boven de oorspronkelijke reden van een vereniging.

Het juk van verenigingen

In de actuele tijd heeft Johan Janssens veel te lijden van de verenigden. Voor welk blad hij zijn stukjes over kunst ook schrijft, telkens komt er kritiek omdat hij te weinig het belang van de partij in het oog houdt. Zo schrijft hij over Picasso en Magritte, maar die zijn dood en kunnen dus geen reclame de partij meer maken. Een commissie van wijze mannen vertelt Johan Janssens over welke kunstenaars hij wel kan schrijven. Lidmaatschap van de partij is daarbij belangrijker dan talent.

Het werkvolk en gearriveerde partijen

Later in zijn leven kijkt Johan Janssens terug op zijn betrokkenheid bij de verschillende partijbladen:

“Het is te zeggen ik heb spijt omdat het werkvolk weeral eens misleid wordt door de gearriveerden ener partij… neen door de partij zélf… omdat de mens nogmaals nogmaals nogmaals in dienst moet staan van een partij van een geloof van een eredienst… en het precies nooit of nooit of nooit eens andersom zal gaan.”

Slingeren met oogkleppen op

Boontje houdt niet van de mens als groep, maar wel van de mens als individu. Daarbij heeft hij extra sympathie voor degenen die maar geen vat op hun leven lijken te krijgen. Mensen voor wie de wereld doordraait en doordraait zonder dat er een duidelijk doel in zicht komt. Dit geldt ook voor hemzelf. Soms ziet hij dit als een gemis, de andere keer als een zegen. Het personage professor Spothuyzen vergelijkt Boontje op dat vlak met Hamlet:

“ge hebt misschien medelijden met de man die twijfelt, en twijfelt, en daardoor chaos in de hand werkt.. en ge hebt misschien angst voor de man die niet twijfelt, maar de wereld een bepaalde idee opdringt, een bepaalde weg doet inslaan, en zich niet afvraagt of de bepaalde weg wel een goede weg is.”

Ploeteren in Zomer te Ter-Muren

In De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren ploeteren de meeste personages zich van geboorte naar dood, telkens met de bijbehorende hoop aan het begin en teleurstelling achteraf. En hun kinderen maken weer dezelfde fouten als zijzelf. De mens heeft volgens Boontje echter één geluk: zijn oogkleppen. Die maken echte vooruitgang (een betere, meer solidaire wereld voor iedereen) weliswaar onmogelijk, maar zonder oogkleppen zou ‘het nutteloze van alles’ de mens totaal verlammen.

De nutteloze schrijverij van Boontje

Ook zijn eigen schrijverij ziet Boontje vaak als nutteloos, zeker afgezet tegen zijn doel: een roman als het leven zelf te schrijven. Tegelijkertijd maakt hij die worsteling zichtbaar voor de lezer. En zo ontstaat er een mozaïek aan verhaallijnen, reflecties en uitbreidingen daarop, die samen alsnog de complexe gefragmenteerdheid van het leven dicht benaderen. Meer daarover in deel 3 over De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren: Geniaal spel tijdens een onmogelijke missie.


De vos en de wolf

In De Kapellekensbaan staan stukjes die Johan Janssens schreef over Reinaert de Vos en Isengrimus de Wolf. Het zijn bewerkingen van het bekende verhaal Van de Vos Reinaerde. Deze stukjes spiegelen het verhaal van Ondine. In beide verhalen drijven hebzucht en afgunst personages tot dwaze acties met doorgaans als resultaat een situatie die nog uitzichtlozer is dan voorheen.

Slachtoffer van hebzucht

Een groot verschil is dat de Reinaert-verhalen koddiger zijn. En niet de hoofdpersoon Reinaert is daarin het voornaamste slachtoffer, maar Isengrimus. Reinaert is juist degene die de hebzucht van de wolf op een sluwe wijze weet aan te wakkeren en ervan weet te profiteren. Dit in tegenstelling tot Ondine die zelf vaak slachtoffer van haar eigen acties wordt. Voor de liefhebbers van biografische anekdotes: als Boon verhuist naar Erembodegem noemt hij zijn huis ‘Isengrimus’. Waarschijnlijk voelde hij zich meer verbonden met de onhandige wolf dan met de slimme vos.

Pascal Klaassen
januari 2013


Zie ook deel 1 en deel 3 van mijn bespreking van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren:

En bekijk de Fenomenale Feminateek van Louis Paul Boon


 

Literatuurlijst

De citaten uit De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren komen uit de volgende edities:

  • Louis Paul Boon, De Kapellekensbaan, ABC-Boeken nummer 9 (De Arbeiderspers), Amsterdam, 1964;
  • Louis Paul Boon, Zomer te Ter-Muren, ABC-Boeken nummer 39 (De Arbeiderspers), Amsterdam, 1974.

Verder heb ik me laten inspireren door:

  • Annie van den Oever, Gelijk een kuip mortel die van een stelling valt, Uitgeverij Houtekiet; Antwerpen – Baarn, 1992;
  • Annie van den Oever, ‘De stijl van de ‘Vlaamse volksschrijver’ Louis Paul Boon’, in Dromen en geruchten, redactie Jos Joosten en Jos Muyres, Uitgeverij VANTILT, Nijmegen, 1997;Jean Weisgerber, ‘experimenten met de roman’, in: Louis-Paul Boon, Nijgh & Van Ditmar, Boekaflevering van het tijdschrift Komma, jaargang 1, nummer 5 / 6;
  • Weverbergh, ‘biografische verkenning’, in: Louis-Paul Boon, Nijgh & Van Ditmar, Boekaflevering van het tijdschrift Komma, jaargang 1, nummer 5 / 6;
  • Paul de Wispelaere, ‘de structuur van de kapellekensbaan – zomer te ter-muren’, in: Louis-Paul Boon, Nijgh & Van Ditmar, Boekaflevering van het tijdschrift Komma, jaargang 1, nummer 5 / 6;
  • Paul de Wispelaere, ‘Notities bij ‘Boontje’’, in Dromen en geruchten, redactie Jos Joosten en Jos Muyres, Uitgeverij VANTILT, Nijmegen, 1997;

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *